1- Nederlanders houden van voetbal . Waar hou je
van en waarom?
Ik hou van tennis want het is een makkelijk spel.
-------------------------------------
2-
De Nederlanders reizen veel met de trein. Waarmee reis jij en waarom?
Ik reis ook met de trein, want het is goedkoop.
------------------------------------
3 -
Waar doe je boodschappen en waarom? En Hoe vaak?
Ik doe één keer per week mijn boodschappen bij de Dirk supermarkt want het is daar
goedkoop .
----------------------------------
4 - Wat is een prachtige stad die je hebt bezocht en wat heb je daar gezien?
Ik heb Amsterdam bezocht en zag daar het Rijksmuseum.
-----------------------------------
4 - Wat is een prachtige stad die je hebt bezocht en wat heb je daar gezien?
Ik heb Amsterdam bezocht en zag daar het Rijksmuseum.
-----------------------------------
5- Wat heb je de
vorige keer bij de apotheek gekocht. En waar is de apotheek?
Ik heb zalf gekocht. De apotheek is in het
centrum.
-----------------------------------
6-Hoe vaak leest u de
krant? Vertel ook wat u van de krant vind.
Ik lees
elke dag de krant. Ik vind het nieuws belangrijk.
--------------------------------
7 - Wat heb je vroeger gespeeld en hoe vaak?
Ik speelde vroeger een keer per week basketbal.
---------------------------------
Ik speelde vroeger een keer per week basketbal.
---------------------------------
8- Naar welk land
wilt u graag een keer gaan? Vertel ook waarom.
Ik wil
naar Turkije gaan, omdat ik mijn familie wil bezoeken.
-----------------------------------
9- Wat voor werk doet
u nu? Vertel ook wat voor werk u vroeger deed.
Ik werk
nu in de winkel en heb vroeger bij een bakker gewerkt.
---------------------------------
10- Wat vindt u beter
in uw land dan Nederland? Vertel ook waarom?
Ik vind
het weer in mijn land beter dan in Nederland, omdat het warmer is.
------------------------------------
11- Met wie woont u
in uw huis? Vertel ook hoe lang u daar al woont?
Ik woon
sinds tien jaar met mijn man en vier kinderen samen.
---------------------------------------
12- U moet werken,
maar u bent ziek, Wat doet u dan. Vertel ook waarom?
Ik bel
mijn werkgever om mij ziek te melden, zodat hij weet dat ik niet kom.